Voorwaarden
bij groepen en zelforganisatie
Neem contact op om de groepsprijzen te bekomen.
Groepen kleiner dan 15 personen : enkel beschikbaar te Stekene.
Wilt u zelf een concert organiseren voor minder dan 15 personen dan
kan u de accommodatie te Stekene huren (vraag info).
Vervoerskosten zijn afhankelijk van het aantal kilometer.
Omdat het brengen van een relaxatieconcert een uitvoerige opbouw
en afbraak met zich meebrengt, gebruiken we een minimum aantal deelnemers
in bepaalde afstandskringen :
In een straal van 50km rond Stekene, minimum 15 deelnemers
In een straal van 70km rond Stekene, minimum 20 deelnemers
In een straal van 100km rond Stekene, minimum 25 deelnemers
In een straal buiten 100km rond Stekene, minimum 30 deelnemers
Voor meer info, neem contact op...
Als organisator staat het u volledig vrij uw eigen deelnameprijs
te vragen.
Een datum word pas vastgelegd in onze agenda na betaling van
een voorschot van minimum 50 euro op rekeningnummer 778-5960174-64
op naam van Guy Bijl met vermelding van het concert dat u organiseert
(naam, datum, plaats).
Het resterende bedrag wordt contant betaald voor aanvang van
het concert.
Bij annulatie krijgt u uw voorschot terug gestort op uw rekening
met een administratieve kost van 40 euro in mindering.
Aangezien wij werken met de kleine vergoedingregeling
(KB van 3 juli 2005 inzake de kleine vergoedingsregeling voor kunstenaars)
zijn wij niet in machte een factuur te schrijven. U kan echter steeds
een betalingsbewijs vragen.
Indien u dit wenst, krijgt u een aantal folders van De Druide
en het Relaxatieconcert en ook vermelding van uw concert op
onze website.
De groepsnaam De Druïde en de term Relaxatieconcert
of Dreamtimeconcert kan vrij vermeld worden bij uw publiciteit.
Bij publiciteit voor een relaxatieconcert op websites buiten
www.relaxatieconcert.be dient de naam De Druide een
link naar www.relaxatieconcert.be geplaatst te worden.
Indien u foto's wenst voor uw publiciteit, kan u deze bekomen bij Guy Bijl.
Hierbij heeft u het gebruiksrecht. De beelden blijven eigendom van www.relaxatieconcert.be,
de groep als dusdanig, en alle aanverwante site's en nevenprojecten; www.dedruide.be
www.healingsounds.be
Wij verbinden er ons toe aanwezig te zijn op de vastgelegde
datum en uur zoals overeen gekomen, tenzij in geval van overmacht
(ziekte, overlijden, ongeval, natuurramp, file.... ).
Wij willen er graag bij de organisator op aandringen het concert
toegankelijk te maken voor iedereen, ook voor mindervaliden indien
de mogelijkheid zich voordoet.
Kinderen zijn welkom vanaf 9 jaar, indien ze de rust voor de
andere deelnemers niet verstoren. Toegang voor kinderen tot 12 jaar
is gratis.
Elke vorm van correspondentie wordt bijgehouden tot na afloop
van het concert om discussie te vermijden.
Legale
Informatie
De kunstenaars
(Els Suys, Guy Bijl, Steve Robbert) die de artistieke prestaties
leveren, onder de naam 'De Druïde', werken bij elk relaxatieconcert
en andere muziekale aktiviteiten rond de relaxatieconcerten onder
het Klein Vergoedingsregeling (KVR), waardoor de forfaitaire onkostenvergoeding
voor de concerten vrijgesteld zijn van sociale bijdragen en belastingen.
Om deze regeling bij te staan, worden regelmatig '
Verklaring op eer' (opgesteld door het ACV van Cultuur) opgemaakt.
Verdere
uitleg over Klein Vergoedingsregeling (KVR)
* Forfaitaire onkostenvergoeding Kleine dagvergoeding
zoals voorzien het Sociaal Statuut
van de Kunstenaar, gepubliceerd in de programmawet Belgisch Staatsblad
van 15 juli
2004 artikel 123, en het B.S. 19 juli 2005.
Deze forfaitaire onkostenvergoeding is vrijgesteld van sociale
bijdragen en belastingen.
Bedrag mag niet hoger zijn dan 100 euro (106,94 index 2008)
per dag per persoon.
Per jaar mag het totale bedrag niet hoger zijn dan 2000 (2138,70
index 2008) euro per
persoon.
Men mag maximum 30 dagen per jaar gebruik maken van deze regeling.
Men mag maximum 7 dagen na elkaar bij dezelfde opdrachtgever
gebruik maken van deze
regeling.
Uitreksel
Belgisch Staatsblad
VERSLAG
AAN DE KONING
Sedert 1 juli 2003 is eenieder die tegen betaling van een loon een
artistieke prestatie levert en/of een artistiek werk produceert, krachtens
artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet
van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der
arbeiders, onderworpen aan de socialezekerheidsregeling voor werknemers,
tenzij hij/zij bewijst dat deze artistieke prestaties en/of werken
niet worden geleverd onder gelijkaardige sociaal-economische voorwaarden
als die waarin een werknemer zich ten opzichte van zijn werkgever
bevindt (of, met andere woorden, zich vestigt als zelfstandige).
Artikel 1bis, § 3, tweede lid van de wet van 27 juni 1969 machtigt
de Koning om onder bepaalde voorwaarden personen die artistieke prestaties
leveren en/of artistieke werken produceren, uit het toepassingsgebied
van de wet te sluiten.
In uitvoering van art 1bis, § 3, tweede lid van de wet van 27
juni 1969, worden beschouwd als forfaitaire onkostenvergoedingen,
de vergoedingen toegekend aan de personen die artistieke prestaties
leveren en/of artistieke werken produceren, voor zover deze niet meer
dan 100 euro per dag bedragen en 2.000 euro per kalenderjaar. Bovendien
mag het aantal dagen tijdens dewelke de kunstenaar kan genieten van
de toepassing van dit artikel niet hoger zijn dan 30 dagen per kalenderjaar,
en niet hoger is dan 7 opeenvolgende dagen bij dezelfde opdrachtgever.
Indien voornoemde voorwaarden vervuld zijn, is het vermoeden voorzien
in artikel 1bis, § 1 van de wet van 27 juni 1969 niet toepasselijk
op deze personen.
De bedoeling van deze regeling is meer juridische zekerheid te geven
aan de kleinschalige artistieke activiteiten, die door de invoering
van het nieuw sociaal statuut van de kunstenaar onbedoeld in de rechtsonzekerheid
zijn terechtgekomen.
Krachtens het nieuw sociaal statuut wordt elke vergoeding die aan
de kunstenaar wordt toegekend als tegenprestatie voor de artistieke
prestatie beschouwd als bijdrageplichtig loon, ongeacht de benaming,
vorm, frequentie of hoegrootheid van deze vergoeding. De onkostenvergoedingen
vallen evenwel niet onder het loonbegrip.
De kleine vergoedingen die bij kleinschalige artistieke activiteiten
(b.v. free-podiums in cafés, optredens van amateurtheatergezelschappen,
occasionele tentoonstellingen van tekenacademies, enz.) aan kunstenaars
worden toegekend, zijn veeleer onkostenvergoedingen. Gelet op de specificiteit
van de artistieke activiteit en de grote diversiteit aan onkosten
die zulke activiteit met zich meebrengt, is het administratief heel
moeilijk (en dus kostelijk) en soms zelfs onmogelijk om deze vergoedingen
als onkostenvergoedingen in te brengen. Werken met forfaitaire onkostenvergoedingen
bevrijdt de opdrachtgever niet van het risico van herkwalificatie
van de uitbetaalde forfaits als verdoken loon (rechtsonzekerheid).
Om rechtszekerheid te creëren binnen dit circuit van kleinschalige
artistieke activiteiten wordt bijgevolg aanvaard dat max. 2.000 euro
per jaar, verdeeld over maximum 30 dagen per kalenderjaar, en max.
100 euro per kalenderdag kan toegekend worden als forfaitaire onkostenvergoeding.
Indien de kunstenaar in de loop van dezelfde kalenderdag meerdere
opdrachten uitvoert voor verschillende opdrachtgevers, wordt het toegelaten
dagforfait vermenigvuldigd met het aantal opdrachtgevers voor die
dag. Die opdrachtgevers kunnen verschillende rechtspersonen, verschillende
feitelijke verenigingen of verschillende particulieren zijn. Bestrijkt
een opdracht meerdere dagen, dan mag aan de kunstenaar per dag de
onkostenvergoeding van 100 euro worden toegekend, voor zover het jaarplafond
wordt gerespecteerd en het aantal opeenvolgende dagen bij dezelfde
opdrachtgever niet meer is dan 7 dagen.. Dit plafond houdt min of
meer het midden tussen het plafond dat geldt voor de vrijwillige brandweerlui
(850,71 euro per kwartaal) en het plafond dat geldt voor de overige
vrijwilligers (1.025,25 euro per jaar). Het forfait dekt alle onkosten
die de kunstenaar maakt voor de artistieke prestatie in kwestie. Het
forfaitair plafond wordt jaarlijks geïndexeerd.
Het personeel toepassingsgebied van de kleine vergoedingsregeling
omvat eenieder die een artistieke prestatie levert of een artistiek
werk produceert zoals gedefinieerd in het sociaal statuut van de kunstenaar.
Het toepassingsgebied wordt afgebakend door het niet-bezoldigde karakter
en het vooropgestelde plafond van de onkostenforfaits en niet door
de beweerde hoedanigheid van de kunstenaar In de artistieke sector
kan er immers geen duidelijke grens getrokken worden tussen hobbyisten,
semi-professionele en professionele kunstenaars. Deze drie categorieën
vloeien veeleer in elkaar over : vanuit een hobby groeit men via opleiding
en kansen door naar het semi-professioneel circuit. Als het artistiek
succes zich ook in economisch succes vertaalt, kan de kunstenaar leven
van zijn werk en wordt hij/zij in die zin een professioneel kunstenaar.
Uitgaande van de vastgelegde forfaits en de beperking van het aantal
dagen, is het duidelijk dat deze regeling zich hoofdzakelijk richt
tot de kleinschalige artistieke activiteiten. Of deze kleinschalige
artistieke prestaties nu worden geleverd door een kunstenaar die zich
profileert als amateur of als professional, is niet relevant. Het
onbezoldigd karakter impliceert dat het forfait niet kan gecumuleerd
worden met een honorarium of een loon.
De wijziging van het koninklijk besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling
van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot
de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars
heeft als doelstelling de kunstenaars met een zelfstandigheidsverklaring
ook toe te laten beroep te doen op het regime voor de kleinschalige
artistieke activiteiten.
Om een beroep te kunnen doen op deze regeling, moet de kunstenaar
in het bezit zijn van een « kunstenaarskaart ». Bij gebrek
aan kunstenaarskaart of indien de vermeldingen op de kunstenaarskaart
onjuist of onvolledig zijn, kunnen de kunstenaar, noch de opdrachtgever
beroep doen op de regeling gedurende het lopende kalenderjaar. De
Minister van Sociale Zaken bepaalt het model van de kaart, de geldigheidsduur,
de modaliteiten van uitgifte, bijhouden en bewaren van de kaart, de
informatie die op de kaart moet vermeld worden na elke artistieke
prestatie of productie van een artisitek werk, alsook toepasselijke
procedure in geval van verlies van de kaart. De doelstelling van deze
kaart is enerzijds een maximale zekerheid aan de opdrachtgever te
geven dat de artiest op het moment van de artistieke prestatie nog
altijd aan de toepassingsvoorwaarden van dit artikel beantwoordt en
anderzijds aan de Inspectie de mogelijkheid te bieden de naleving
van dit stelsel te controleren.
Kunstenaars die beroep doen op de specifieke onkostenregeling voor
onbezoldigde artistieke activiteiten, kunnen voor dezelfde dag geen
beroep meer doen op de vrijwilligersregeling vervat in artikel 17
quinquies van het Koninklijk Besluit van 28 november 1969. Ze mogen
evenmin voor hetzelfde kalenderjaar en voor artistieke prestaties
het voordeel van artikel 17quinquies en van artikel 17sexies cumuleren.
Bovendien kan de kunstenaar niet van de toepassing van dit artikel
genieten wanneer hij tegelijkertijddoor een arbeidsovereenkomst, een
aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling gebonden is aan
dezelfde opdrachtgever, tenzij hij met gelijk welk rechtsmiddel bewijst
dat de prestaties van de verschillende activiteiten van een andere
aard zijn.
Wanneer één van de plafonds (maximumbedrag per dag,
maximumbedrag per jaar, maximum aantal kalenderdagen per jaar) wordt
overschreden, dan worden de kunstenaar en de opdrachtgevers die de
plafonds hebben overschreden onderworpen aan de wet van 27 juni 1969.
Deze opdrachtgevers zijn sociale bijdragen verschuldigd op alle vergoedingen
die ze in het desbetreffende kalenderjaar aan de kunstenaar hebben
toegekend, tenzij kan bewezen worden dat het om reële onkostenvergoedingen
gaat. Ook indien de overige toepassingsvoorwaarden van de specifieke
onkostenregeling niet worden nageleefd, zullen kunstenaar en opdrachtgever
worden onderworpen aan de wet van 27 juni 1969.
Opdrachtgevers die de spelregels van deze regeling respecteren hoeven
geen navorderingen te vrezen.
Deze specifieke onkostenregeling biedt een duidelijk kader waarbinnen
de kleinschalige artistieke activiteiten zich kunnen regulariseren.
Op die manier wordt het artistiek initiatief aangemoedigd en wordt
er tegelijkertijd een instrument (de kunstenaarskaart) ontwikkeld
om het vrijwilligerswerk in de artistieke sector beter te kunnen traceren,
wat een eerste vereiste is om misbruiken in deze sector te kunnen
bestrijden.
Voor het jaar 2004 is het maximumaantal dagen waarvoor de vergoedingen,
die overeenkomstig de bepalingen van dit besluit zijn toegekend, beschouwd
worden als forfaitaire onkostenvergoedingen, beperkt tot 15 dagen.
Hetzelfde geldt voor het maximumbedrag, dat beperkt is tot 1.000 euro
.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2004, tegelijkertijd
met artikel 125 van de programmawet (I) van 9 juli 2004, die artikel
1bis, § 3 van de wet van 27 juni 1969 aanvult met een tweede
lid dat de wettelijke basis van dit besluit vormt, om de periode van
rechtsonzekerheid zo veel mogelijk te beperken met betrekking tot
de kleinschalige artistieke activiteiten en om een voordeel te verschaffen
aan zowel de kunstenaars als aan de opdrachtgevers, die geen bijdragen
moeten betalen voor de artistieke activiteiten van geringe omvang
die beantwoorden aan de voorwaarden gesteld bij dit artikel.
Ik heb de eer te zijn,
Sire,
van Uwe Majesteit,
de zeer eerbiedige
en zeer getrouwe dienaars.
De Minister van Sociale Zaken,
R. DEMOTTE
De Minister van Werk,
Mevr. F. VANDENBOSSCHE
ADVIES
37.551/1/V
VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE
De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste vakantiekamer, op 13
juli 2004 door de Minister van Werk verzocht hem, binnen een termijn
van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk
besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 november
1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van
de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke
zekerheid der arbeiders en houdende uitvoering van artikel 12ter van
het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke
aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de
wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en
tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels,
en tot wijziging van artikel 4, § 2, tweede lid van het koninklijk
besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden
en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring
aangevraagd door bepaalde kunstenaars", heeft op 3 augustus 2004
het volgende advies gegeven :
1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoordineerde
wetten op de Raad van State, heeft de afdeling wetgeving zich toegespitst
op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling,
van de rechtsgrond, alsmede van de te vervullen vormvereisten.
Daarnaast bevat dit advies ook een aantal opmerkingen over andere
punten. Daaruit mag echter niet worden afgeleid dat de afdeling wetgeving
binnen de haar toegemeten termijn een exhaustief onderzoek van het
ontwerp heeft kunnen verrichten.
Strekking van het ontwerp
2. Krachtens artikel 1bis, § 1, van de wet van 27 juni 1969 tot
herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke
zekerheid der arbeiders, is eenieder die, zonder door een arbeidsovereenkomst
te zijn verbonden, tegen betaling van een loon artistieke prestaties
levert of artistieke werken produceert in opdracht van een natuurlire
persoon of een rechtspersoon, in beginsel onderworpen aan het socialezekerheidsstelsel
voor werknemers. De natuurlijke persoon of de rechtspersoon van wie
de kunstenaar het loon ontvangt, wordt beschouwd als werkgever.
Artikel 1bis, § 3, tweede lid, van dezelfde wet, daarin ingevoegd
bij de programmawet (1) van 9 juli 2004, draagt de Koning op om, bij
een in de Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden te bepalen
waaronder paragraaf 1 "niet toepasselijk is op personen die artistieke
prestaties leveren en/of artistieke werken produceren voor welke zij
enkel onkostenvergoedingen bepaald in hetzelfde besluit ontvangen".
Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt
tot de uitvoering van die laatste bepaling.
Het ontwerp voorziet in de eerste plaats in de invoeging van een artikel
17sexies in het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering
van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28
december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders,
meer bepaald in de afdeling van dat besluit betreffende de onttrekking
van bepaalde categorieën van personen aan de toepassing van de
wet van 27 juni 1969 (artikel l). Het ontworpen artikel 17sexies stelt
de voorwaarden vast waaraan de onkostenvergoeding moet voldoen opdat
de opdrachtgever en de kunstenaar voor de betrokken prestatie of het
betrokken werk buiten de toepassing van de genoemde wet blijven. Die
voorwaarden bestaan met name in een aantal plafonds (maximumbedrag
per dag, maximumbedrag per jaar, maximum aantal dagen per jaar). Voorts
wordt bepaald dat de kunstenaar in het bezit moet zijn van een "kunstenaarskaart",
waarvan op elk ogenblik van het jaar afgelezen zal kunnen worden of
hij nog voldoet aan de voorwaarden om niet onderworpen te zijn aan
het socialezekerheidsstelsel voor werknemers.
Voor zover voldaan is aan de voorwaarden bepaald in het ontworpen
artikel 17sexies, is de regeling inzake de onmiddellijke aangifte
van tewerkstelling niet van toepassing op de opdrachtgever en de kunstenaar
(ontworpen artikel 3, § 1, 2°, van het koninklijk besluit
van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van
tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli
1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring
van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels; artikel 2
van het ontwerp).
Er wordt voorzien in een overgangsregeling voor het jaar 2004 (artikel
3).
Ten slotte wordt bepaald dat de geldigheid van de zelfstandigheidsverklaring,
op grond waarvan de houder ervan op onweerlegbare wijze vermoed wordt
een zelfstandige activiteit als kunstenaar uit te oefenen (1), vervalt
voor de prestaties en de werken waarvoor een onkostenvergoeding wordt
toegekend die voldoet aan de voorwaarden van het ontworpen artikel
17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 (ontworpen
artikel 4, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 26
juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door
bepaalde kunstenaars; artikel 4 van het ontwerp). Volgens het verslag
aan de Koning bij het ontwerp van besluit heeft deze bepaling tot
doel ook de kunstenaars met een zelfstandigheidsverklaring de mogelijkheid
te bieden om beroep te doen op de ontworpen regeling.
Het ontworpen besluit is bedoeld om uitwerking te hebben met ingang
van 1 juli 2004 (artikel 5).
Rechtsgrond
3. De artikelen 1 en 3 van het ontwerp hebben betrekking op de vereisten
waaraan de onkostenvergoedingen moeten voldoen opdat de opdrachtgever
en de kunstenaar niet zouden vallen onder de toepassing van artikel
Ibis, § 1, van de genoemde wet van 27 juni 1969. Voor die bepalingen
wordt de rechtsgrond geboden door artikel Ibis, § 3, tweede lid,
van die wet (zie hiervóór, opmerking 2).
Artikel 2 van het ontwerp strekt tot de wijziging van artikel 3 van
het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke
aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de
wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en
tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels
(2). De rechtsgrond voor die wijzigende bepaling wordt geboden door
de artikelen 3, § 2, en 12ter van het koninklijk besluit van
5 november 2002. Op grond van die bepalingen kan de Koning, bij een
in de Ministerraad overlegd besluit, het toepassingsgebied van het
koninklijk besluit van 5 november 2002 wijzigen.
Artikel 4 van het ontwerp heeft betrekking op de geldigheid van de
zelfstandigheidsverklaring. Artikel 172, § 2, 3°, van de
programmawet (1) van 24 december 2002 draagt aan de Koning op om,
bij een in Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden te bepalen
waaronder een zelfstandigheidsverklaring wondt afgegeven, en de nadere
regels i.v.m. die verklaring te bepalen. Het is die wetsbepaling die
de rechtsgrond biedt voor artikel 4 van het ontwerp.
ONDERZOEK VAN DE TEKST
Aanhef
4. Gelet op hetgeen i.v.m. de rechtsgrond voor artikel 4 van het ontwerp
is opgemerkt (opmerking 3), dient na het tweede lid van de aanhef
een lid te worden ingevoegd, waarin verwezen wordt naar artikel 172,
§ 2, 3°, van de programmawet (1) van 24 december 2002.
Artikel 1
5. Het ontworpen artikel 17sexies wordt ingevoegd in hoofdstuk 1,
afdeling 3, van het koninklijk besluit van 28 november 1969. Die afdeling
heeft betrekking op de gevallen die zijn uitgesloten van de toepassing
van de wet van 27 juni 1969. Zoals ook uit artikel 1bis, § 3,
tweede lid, van de wet van 27 juni 1969 blijkt, is het de bedoeling
te garanderen dat, zolang de kunstenaar voor een prestatie of een
werk een vergoeding krijgt die beneden de ontworpen plafonds blijft,
noch hij, noch de opdrachtgever m.b.t. die vergoeding onder de toepassing
van de voornoemde wet vallen.
Die bedoeling blijkt echter niet voldoende duidelijk uit de tekst
van de ontworpen bepaling.
Bovendien blijkt uit de tekst onvoldoende dat, als een vergoeding
niet aan de ontworpen voorwaarden beantwoordt, de kunstenaar en de
opdrachtgever nog steeds kunnen bewijzen dat het om een vergoeding
van reële kosten gaat. Het verslag aan de Koning lijkt er nochtans
van uit te gaan dat de kunstenaar en de opdrachtgever wel degelijk
over die mogelijkheid beschikken.
Ter wille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling om in een
nieuwe tweede paragraaf eerst het beginsel te bevestigen dat, als
de kunstenaar slechts een vergoeding voor onkosten ontvangt, die kunstenaar
en de opdrachtgever m.b.t. die vergoeding niet onder de toepassing
van de wet vallen. De ontworpen paragraaf 2 (die dan paragraaf 3 wordt)
kan dan zo geformuleerd worden dat ze bepaalt dat vergoedingen die
beantwoorden aan de voorwaarden vastgesteld in die ontworpen paragraaf,
geacht worden een onkostenvergoeding uit te maken.
6. Uit het ontworpen artikel 17sexies, § 2, derde lid, 1°,
blijkt onvoldoende dat de "kunstenaarskaart" een kaart is
die bij elke levering van een prestatie of productie van een werk
met bepaalde gegevens aangevuld moet worden. Het zou nuttig zijn om
een bepaling in die zin in het ontwerp op te nemen.
Artikel 4
7. Dit artikel beoogt artikel 4, § 2, tweede lid, van het koninklijk
besluit van 26 juni 2003 zo aan te passen dat voor een kunstenaar
die artistieke prestaties of werken verricht waarvoor hij een zelfstandigheidsverklaring
heeft verkregen, de "geldigheid" van die zelfstandigheidsverklaring
tijdelijk buiten werking wordt gesteld, wanneer de kunstenaar die
prestaties of werken verricht onder de voorwaarden bedoeld in het
ontworpen artikel 17sexies van het koninklijk besluit van 28 november
1969. De zelfstandige kunstenaar is m.a.w. geen socialezekerheidsbijdrage
verschuldigd op de vergoeding die hij ontvangt, als deze voldoet aan
de ontworpen voorwaarden.
De Raad van State vraagt zich af of de bedoeling van de stellers van
het ontwerp niet beter tot uiting gebracht zou kunnen worden door
een bepaling die het volgende lid invoegt tussen het tweede en het
derde lid van artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van
26 juni 2003 :
« De kunstenaar die inhet bezit is van een zelfstandigheidsverklaring
is geen bijdrage verschuldigd op de door hem ontvangen vergoedingen,
voor zover deze beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel
17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering
van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28
december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der werknemers.
»
Artikel 5
8. Volgens deze bepaling treedt het ontworpen besluit in werking met
ingang van 1 juli 2004. Aan het besluit wordt dus terugwerkende kracht
verleend, met name tot de datum waarop artikel 125 van de programmawet
(1) van 9 juli 2004 - dat artikel Ibis, § 3, van de wet van 27
juni 1969 aanvult met een tweede lid - in werking is getreden.
Het is duidelijk dat de ontworpen regeling de opdrachtgevers die een
vergoeding betalen aan een kunstenaar, vrijstelt van het betalen van
de bijdragen in het kader van de sociale zekerheid voor werknemers.
Ook de zelfstandige kunstenaars worden vrijgesteld van het betalen
van bijdragen in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen.
Voor die opdrachtgevers en die zelfstandige kunstenaars levert de
terugwerkende kracht van het ontworpen besluit voordelen op.
De kunstenaar die geen zelfstandige is, wordt door de ontworpen regeling
echter onttrokken aan de toepassing van de sociale zekerheid voor
werknemers. Het is de Raad van State niet duidelijk of de terugwerkende
kracht van het ontworpen besluit aldus niet tot gevolg heeft dat bepaalde
verkregen situaties worden aangetast. De Raad beschikt ook niet over
alle feitelijke gegevens om uit te maken of, gesteld dat het ontworpen
besluit inderdaad verkregen situaties zou aantasten, er voor de terugwerkende
kracht een rechtens aanvaardbare verantwoording kan worden gegeven.
In die omstandigheden moet de Raad van State zich ertoe beperken op
dit punt een voorbehoud te maken.
Opmerkingen van taalkundige en wetgevingstechnische aard
9. In de Franse tekst van de inleidende zin van artikel 1 vervange
men de woorden "Entre l'article 17quinquies et l'article 18 de
l'arrêté royal..., est inséré... »
door "Dans l'arrêté royal..., il est inséré...
» .
In het ontworpen artikel 17sexies, § 1,2, eerste lid, vervange
men "een van de personen" door "een persoon".
In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 17sexies, §
1, 2°, tweede lid, vervange men "de persoon" door "diegene".
In de teskt van het ontworpen artikel 17sexies § 2, derde lid,
eerste lid, vervange men de woorden "de in de zevende paragraaf
van dit artikel bedoelde « kunstenaarskaart »" door
"een « kunstenaarskaart »".
In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 17sexies, §
2, derde lid, 1 °,tweede lid, vervange men de woorden "geen
beroep doen op dit artikel" door "geen beroep doen op de
toepassing van dit artikel".
In het ontworpen artikel 17sexies, § 2, derde lid, 1°, derde
lid, vervange men de woorden "Onze Minister van Sociale Zaken"
door "De minister bevoegd voor sociale zaken".
Het ontworpen artikel 17sexies, § 2, derde lid, 4°, is niet
geformuleerd als een voorwaarde. Aldus sluit die bepaling niet aan
bij hetgeen in de inleidende zin van artikel 17sexies, § 2, derde
lid, wordt bepaald.
10. Artikel 3 van het ontwerp bevat een overgangsregeling voor het
jaar 2004. Overeenkomstig de regels van de wetgevingstechniek dient
een dergelijke bepaling geplaatst te worden vóór de
bepaling i.v.m. de inwerkingtreding, d.w.z. vóór artikel
5.
De stellers van het ontwerp lijken bovendien uit het oog verloren
te hebben dat artikel 3 een autonome bepaling is, die los van de wijzigende
bepalingen van het ontwerp begrepen moet kunnen worden. Artikel 3
blijkt immers zo geredigeerd te zijn dat het slechts in de context
van het ontworpen artikel 17sexies van het koninklijk besluit van
28 november 1969 verstaanbaar is.
Artikel 3 dient dus herschreven te worden. In de herschreven bepaling
dient, voor een goed begrip van de draagwijdte van de ontworpen regeling,
uitdrukkelijk verwezen te worden naar het ontworpen artikel 17sexies.
De kamer was samengesteld uit :
de heren :
J. De Brabandere, kamervoorzitter;
P. Lemmens, J. Bovin, staatsraden;
H. Cousy, assessor van de afdeling wetgeving,
Mevr. G. Verberckmoes, toegevoegd griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien
onder toezicht van de heer D. Albrecht,.
Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Steen, adjunct-auditeur.
De griffier,
G. Verberckmoes.
De voorzitter,
J. De Brabandere.
3 JULI
2005. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit
van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot
herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke
zekerheid der arbeiders en houdende uitvoering van artikel 12ter van
het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke
aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de
wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en
tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels,
en tot herziening van artikel 4, § 2, tweede lid van het koninklijk
besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden
en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring
aangevraagd door bepaalde kunstenaars
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet
van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der
arbeiders, inzonderheid op artikel 1bis, § 3, tweede lid ingevoegd
bij de programmawet (I) van 24 december 2002, en gewijzigd bij de
wet van 9 juli 2004;
Gelet op de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale
zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke
pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 38;
Gelet op de programmawet (I) van 24 december 2002, inzonderheid op
artikel 172, § 2, 3°;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering
van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28
december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders,
zoals tot op heden gewijzigd;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering
van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing
van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de
sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke
pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 3, gewijzigd bij de besluiten
van 27 maart 2003 en 8 januari 2004 en artikel 12ter, ingevoegd bij
de programmawet van 24 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling
van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot
de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars,
inzonderheid op artikel 4;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op
29 maart 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 1
april 2004;
Gelet op het advies nr. 1.486 van de Nationale Arbeidsraad van 29
juni 2004;
Gelet op het advies nr. 37.551/1/V van de Raad van State, gegeven
op 3 augustus 2004 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°,
van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en van Onze Minister
van Werk, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering
van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28
december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders,
zoals tot op heden gewijzigd, wordt een artikel 17sexies ingevoegd,
luidende :
« Art. 17sexies. § 1. Voor de toepassing van dit artikel
wordt verstaan onder :
1° persoon : de persoon die artistieke prestaties levert en/of
artistieke werken produceert in de zin van artikel 1bis, § 2
van de wet;
2° opdrachtgever : diegene die opdracht geeft aan een persoon
tot het leveren van een artistieke prestatie of het produceren van
een artistiek werk in de zin van artikel 1bis, § 2 van de wet;
Wordt ook als opdrachtgever beschouwd, diegene bij wie de persoon
ter beschikking wordt gesteld.
3° artistieke prestaties en/of artistieke werken : de artistieke
prestaties en/of artistieke werken zoals bedoeld in artikel 1bis,
§ 2 van de wet.
§ 2. Worden onttrokken aan de toepassing van de wet, de persoon
die een forfaitaire onkostenvergoeding ontvangt zoals bepaald in §
3, evenals de opdrachtgever die een beroep doet op deze persoon.
§ 2. Voor zover de voorwaarden bepaald bij of krachtens dit artikel
tegelijkertijd vervuld zijn, worden als forfaitaire onkostenvergoedingen
beschouwd in de zin van artikel 1bis, § 3, tweede lid van de
wet, de vergoedingen toegekend aan de personen voor het leveren van
de artistieke prestaties of voor het produceren van de artistieke
werken op voorwaarde dat deze onkostenvergoedingen geen 100 euro per
dag en 2.000 euro per kalenderjaar overschrijden. Daarenboven mag
het aantal dagen gedurende dewelke de persoon van de toepassing van
dit artikel kan genieten geen 30 dagen per kalenderjaar noch 7 opeenvolgende
dagen bij dezelfde opdrachtgever overschrijden.
Indien, in de loop van dezelfde dag, de persoon voor meerdere opdrachtgevers
artistieke prestaties levert of artistieke werken produceert, mogen
de hem toegekende vergoedingen noch 100 euro per opdrachtgever overschrijden
noch 100 euro vermenigvuldigd met het aantal opdrachtgevers die op
hem een beroep hebben gedaan voor die dag.
De voorwaarden die tegelijkertijd moeten vervuld worden, zijn :
1°. de persoon moet in het bezit zijn van een « kunstenaarskaart
».
Wanneer de persoon deze verplichting niet respecteert of wanneer de
vermeldingen op de kunstenaarskaart niet juist of onvolledig zijn,
kunnen deze persoon en de opdrachtgever geen beroep doen op de toepassing
van dit artikel gedurende het lopende kalenderjaar.
De Minister bevoegd voor sociale zaken bepaalt :
1° het model van de « kunstenaarskaart »;
2° de geldigheidsduur van de « kunstenaarskaart »;
3° de modaliteiten van uitgifte van de « kunstenaarskaart
»;
4° de toepasselijke procedure ingeval van verlies van de «
kunstenaarskaart »;
5° de modaliteiten van bijhouden en bewaren van de « kunstenaarskaart
»;
6° de informatie die op de « kunstenaarskaart » moet
vermeld worden voor elke geleverde artistieke prestatie en elk geleverd
artistiek werk..
2° De persoon mag voor dezelfde dag het voordeel van dit artikel
niet cumuleren met het voordeel van artikel 17quinquies van dit besluit;
3° Voor artistieke prestaties en/of artistieke werken mag de persoon
voor hetzelfde kalenderjaar het voordeel van dit artikel niet cumuleren
met het voordeel van artikel 17quinquies van dit besluit.
§ 4. Kan geen beroep doen op de bepalingen van dit artikel de
persoon die op het ogenblik van het leveren van een artistieke prestatie
en/of het produceren van een artistiek werk door een arbeidsovereenkomst,
een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling gebonden
is aan dezelfde opdrachtgever, tenzij de voormelde persoon en de opdrachtgever
bewijzen dat de prestaties van de verschillende activiteiten van een
andere aard zijn.
§ 5. De in § 3, eerste lid van dit artikel bepaalde bedraggen
zijn gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand september
2003 (112,47). Op 1 januari van elk jaar worden de bedraggen aangepast
overeenkomstig de volgende formule : het basisbedrag wordt vermenigvuldigd
met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het jaar
voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk het nieuwe bedrag van toepassing
zal zijn en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september
2003.
Uiterlijk in de loop van de maand december van elk jaar worden de
bedragen toepasselijk tijdens het volgende kalenderjaar in het Belgisch
Staatsblad gepubliceerd. De inningorganismen van de socialezekerheidsbijdragen
vermelden eveneens deze informatie op hun website.
§ 6. Voor alle artistieke prestaties geleverd en/of alle artistieke
werken geproduceerd tijdens het kalenderjaar voor rekening van de
opdrachtgever die een hoger bedrag toegekend heeft dan het maximumbedrag
per dag bepaald in § 3 van dit artikel, worden de persoon en
de opdrachtgever onderworpen aan de wet, en dit voor alle vergoedingen
die door deze opdrachtgever aan de betrokken persoon zijn betaald
in de loop van het kalenderjaar.
§ 7. In geval van overschrijding van het maximumbedrag per kalenderjaar
of van het maximumaantal dagen zoals bepaald in § 3 van dit artikel,
zijn de persoon en de opdrachtgever bij wie het in § 3 bedoelde
maximumbedrag per kalenderjaar of het in § 3 bedoelde maximumaantal
toegelaten dagen zijn overschreden, evenals de opdrachtgevers die,
na het overschrijden van dit maximumbedrag of maximumaantal, een beroep
doen op deze personen, aan de wet onderworpen, en dit voor alle door
hen betaalde vergoedingen aan deze personen in de loop van het kalenderjaar.
§ 8. Bij niet-naleving van het cumulverbod bepaald in §
3, derde lid, 2°, 3° van dit artikel, zijn de persoon en zijn
opdrachtgever voor de betrokken artistieke prestatie of het betrokken
artistiek werk onderworpen aan de wet.
Art. 2. In artikel 3, § 1, 2° van het koninklijk besluit
van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van
tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli
1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring
van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden de
woorden « , 17sexies, » ingevoegd tussen de woorden «
17 quinquies » en de woorden « en 18 ».
Art. 3. In artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 26
juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten
met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door
bepaalde kunstenaars, wordt tussen het tweede en het derde lid het
volgende lid ingevoegd :
« De kunstenaar die in het bezit is van een zelfstandigheidsverklaring
is geen bijdrage verschuldigd op de door hem ontvangen vergoedingen,
voor zover deze beantwoorden aan de voorwaarden bepaald in artikel
17sexies van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering
van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28
december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
»
Art. 4. Worden voor het jaar 2004, voor zover de voorwaarden bepaald
in het bij dit besluit ingevoegd artikel 17sexies tegelijkertijd vervuld
zijn, beschouwd als forfaitaire onkostenvergoedingen in de zin van
artikel 1bis, § 3, tweede lid van de wet, de vergoedingen toegekend
aan de personen die artistieke prestaties leveren of artistieke werken
produceren, voor zover deze niet meer bedragen dan 100 euro per dag
en 1.000 euro voor het jaar 2004. Daarenboven mag het aantal dagen
gedurende dewelke de persoon aanspraak kan maken op deze forfaitaire
onkostenvergoedingen voor het jaar 2004 geen 15 dagen overschrijden,
noch 7 opeenvolgende dagen bij dezelfde opdrachtgever.
Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 juli 2004.
Art. 6. Onze Minister van Sociale Zaken en Onze Minister van Werk
zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 3 juli 2005.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Sociale Zaken,
R. DEMOTTE
De Minister van Werk,
Mevr. F. VANDENBOSSCHE
source
: http://www.staatsbladclip.be/wetten/2005/07/19/wet-2005022565.html